Een afbeelding aanpassen

Adobe Dynamic Media Classic biedt verschillende opdrachten voor het aanpassen van de weergave van een afbeelding. U kunt een afbeelding spiegelen, roteren, vervagen, de kleurbalans wijzigen en inkleuren. Wanneer u met deze opdrachten experimenteert, kunt u de effecten van de opdrachten op de afbeelding zien waarmee u werkt.

Zie ook Een alias voor een afbeelding maken.

Een afbeelding aanpassen:

  1. Selecteer de rollover van de afbeelding Bewerken knop en kies Aanpassen of dubbelklik in het deelvenster Bladeren op de afbeelding zodat deze wordt geopend in Gedetailleerde weergave.

  2. Selecteer een grootte en Voorinstelling voor afbeelding (onder in het venster).

  3. Gebruik de opdrachten aan de rechterkant van het venster Editor aanpassen om de afbeelding aan te passen:

    • Gebruik de opties voor spiegelen om een afbeelding horizontaal of verticaal om te draaien.
    • Gebruik de schuifregelaar Roteren om de afbeelding te roteren. U kunt waarden invoeren in het veld Roteren om een afbeelding te roteren. Met een positieve waarde wordt de waarde rechtsom geroteerd; negatieve waarden roteren linksom.
    • Gebruik de schuifregelaar Vervagen of het bijbehorende vak om een afbeelding te vervagen. Hoe hoger de waarde, hoe vager de afbeelding wordt.
    • Gebruik de opties Contrast, Helderheid, Verzadiging, Kleurtoon en Kleurbalans om de kleur en helderheid aan te passen. Deze effecten zijn cumulatief. Wijzigingen in de instellingen voor Magenta/Groen worden bijvoorbeeld toegevoegd aan wijzigingen die zijn aangebracht in de instellingen voor Kleurtoon.
    • Gebruik de opties voor Vullen met kleur om een afbeelding te vullen met behoud van schaduwen en hooglichten. Wijzigingen in de opties voor Vullen met kleur zijn ook cumulatief. Kies in het menu Helderheid de optie No Compensation dus u schakelt automatische helderheidscompensatie uit. Stel de contrastwaarde in op 0 om het contrastbereik van de oorspronkelijke afbeelding te behouden of geef een contrastbereik op met een waarde groter dan 0. Bij een waarde van 100 wordt het contrast gemaximaliseerd. De typische waarden liggen in het bereik 30-70.
  4. Voer een van de volgende handelingen uit wanneer u klaar bent met het aanpassen van de afbeelding:

    • Selecteren Save.

    • Als u het origineel van de afbeelding wilt vervangen, selecteert u Save As.

      Selecteer in de vervolgkeuzelijst de optie Replace original en selecteer vervolgens Save.

    • Als u de afbeelding wilt opslaan als een nieuwe master afbeelding, selecteert u Save As.

      Selecteer in de vervolgkeuzelijst de optie Save as new master.
      In de Folder Name selecteert u de map waarin u de nieuwe primaire afbeelding wilt opslaan.
      Selecteren Save.

    • De afbeelding opslaan als een andere weergave van de primaire afbeelding. u kunt een alias voor het tot stand brengen. Selecteren Save As.

      In de Save As in de vervolgkeuzelijst selecteert u Save as another view of master.
      In de Folder Name selecteert u de map waarin u de nieuwe primaire afbeelding wilt opslaan.
      Selecteren Save.

Een alias voor een afbeelding maken

Wanneer u een afbeelding hebt aangepast, kunt u deze opslaan als een andere weergave van de primaire afbeelding. Hiertoe kunt u een alias voor de afbeelding maken met de opdracht Save as additional view of master gebruiken.

Een alias voor een afbeelding maken:

  1. In de rasterweergave of lijstweergave, in het dialoogvenster Edit vervolgkeuzelijst naast een afbeelding waarvoor u een alias wilt maken, selecteert u Adjust.
  2. Selecteer in de rechterbenedenhoek van de pagina de optie Save As.
  3. In de Save As in de vervolgkeuzelijst selecteert u Save as additional view of master.
  4. In de Folder Name selecteert u de map waarin u de aliased afbeelding wilt opslaan.
  5. In de File Name veld, typt u de naam die u voor de alias wilt gebruiken.
  6. Selecteren Save.

Op deze pagina